print
interview

Fadel Wrrak is 35 jaar en komt uit Aleppo. Daar had hij een eigen winkel en fabriek in feestkleding. In 2011 trouwde hij met Hadeem. Ze hebben twee kinderen. De tweede werd geboren toen Fadel al op de vlucht was. 

Fadel Wrrak
Fadel Wrrak was ondernemer in Aleppo.
14 december 2016

De eerste etappe: van Syrië naar Turkije

‘Vanaf de eerste dag wist ik dat ik naar Nederland wilde. Ik houd van het Nederlandse voetbal: Ajax, PSV Eindhoven. Ik liet mijn zwangere vrouw en mijn zoontje van vier achter.  Mijn paspoort heb ik aan mijn schoonouders gegeven, zodat ik geen officiële papieren bij me had.

Mijn reis begon toen ik van Aleppo naar Aleppo ging. Dit klinkt erg grappig, maar het was nodig. Ik woon met mijn familie in een wijk van Aleppo dat onder controle van de regering is. Daarvandaan kan ik niet legaal naar een ander deel van de stad omdat ik dan wordt opgeroepen voor de dienstplicht voor reservisten. Om te vluchten moest ik daarom eerst naar de andere kant van Aleppo zien te komen. Dat lukt door met het openbaar vervoer eerst naar Hama ten zuiden van Aleppo en vervolgens naar Idlib in het westen te reizen. Op die reis kwamen we langs wel 30 checkpoints. Elke keer moest ik geld betalen, anders zouden ze me aangeven. De ene vroeg 2000 lira, anderen weer 500 en soms wel 5000 lira.

Toen ik na 11 uur reizen in West-Aleppo aankwam, heb ik daar 10 dagen bij een vriend gelogeerd. Van daaruit heb ik een reisagent gezocht. Sommige vroegen wel 500 dollar om me de Turkse grens over te helpen. Uiteindelijk vond ik iemand die het voor 20.000 lira (80 dollar) wilde doen.

De grens bleek gesloten te zijn en de grenswachten richtten hun wapens op alles wat maar bewoog. De reisagent vertelde me dat het heel simpel zou zijn om de grens over te gaan en dat het niet nodig was bang te zijn. Bij de grens bleken een paar duizend mensen te zitten. Ze sliepen in de open lucht. Kinderen, vrouwen en ouderen en veel families verbleven daar al een paar dagen. Volgens mijn reisagent had ik een voordeel omdat ik jong ben en kan rennen. Toen de nacht viel begonnen de twaalf gevaarlijkste uren van mijn leven. De eerste poging mislukte omdat we bijna ontdekt werden door Turkse soldaten die geld aannamen van mensensmokkelaars en sigarettensmokkelaars. Mijn reisagent besloot dat we op een andere plek de grens over zouden gaan. Hij zei dat we het 2 kilometer verder weer zouden proberen. Het bleek verder te zijn. Ik denk wel 10 kilometer. We waren met zijn vieren: een jonge man met zijn vrouw, een man van rond de veertig en ik.

Onze reisagent begon het hek open te knippen zodat we er doorheen konden kruipen. Ineen hoorden we geluid. We hielden ons schuil in het gras. We zagen een soldaat met een zaklamp en een wapen in zijn hand. Toen hij het opengeknipte hek zag, laadde hij zijn geweer. Even was het op mij gericht. Mijn adem stokte in mijn keel. Hij keek rond, maar omdat hij ons niet zag, liep hij weg. De reisagent stelde voor dat we even rustig zouden blijven zitten. Het was toen 22.30 uur. Twintig minuten later vroeg hij ons om onmiddellijk de grens over te gaan. Hij wees op een groot licht en zei dat we in de richting van die lamp moesten lopen. Ik rende als eerste, de jonge man en zijn vrouw volgden mij. De andere man besloot het risico niet te nemen.

We renden een heuvel op en moesten daarna naar de vallei. Toen bleek dat we niet alleen waren. Heel veel mensen renden tegelijk met ons mee. De grenspolitie begon op ons te schieten. We renden in het donker richting het licht. Ik weet niet hoe vaak ik ben gevallen. Het enige waaraan ik kon denken was dat ik naar het licht toe moest. Uiteindelijk kwam ik bij het licht aan. Het bleek de minaret van een moskee te zijn. Ik keek op mijn horloge: het was kwart over zes in de ochtend. Als een van de eersten ging ik de moskee binnen. Daar kreeg ik water.

Na een tijdje ging ik naar buiten en klopte op de deur van een van de huizen. Er stond een tractor voor de deur. Ik vroeg hem of hij me naar het dichtstbijzijnde station wilde brengen. Hij vroeg hier geld voor. Met de bus ben ik naar een vriend in Gaziantep gereisd, vijf uur verder.’

De tweede etappe: van Turkije naar Griekenland

‘Na een dag in Gaziantep ben ik met de bus naar Istanboel gereisd waar ik tien dagen bij een andere vriend logeerde. Ik probeerde van daaruit de volgende etappe van mijn vlucht te regelen, maar dat lukte niet. Daarvoor moest ik eerst naar Izmir.

De eerste nacht sliep ik op straat omdat alle hotel vol zaten, met Syriërs. Onze groep die zich in Izmir vormde, bestond uit ongeveer twintig mensen. Na een week hadden we een deal met een reisagent gesloten. Hij vertelde dat de overtocht ongeveer een half uur zou duren en dat er veertig mensen op de boot zouden gaan. Hij vroeg aan iedereen 1000 dollar. De boot lag op een afgelegen plek waar verder alleen migranten waren zoals wij. Aan de andere kant van het water zagen we Lesbos liggen. Onze reisagent vroeg of we overbodige bagage achter wilden laten. Hij vroeg ons ook de boot naar de zee te tillen. Het strand bestond uit rotsen en we hadden niet door dat er een scheur in de bodem kwam.

Onze schok was groot toen bleek dat we met 67 mensen in plaats van 40 op de boot moesten. Toen we zeiden dat dat niet ging, trok de reisagent een pistool en dwong ons aan boord te gaan. Na ongeveer 2 kilometer begon water in de boot te lopen. We besloten terug te gaan omdat we anders zouden verdrinken. We sliepen in onze natte kleren in de open lucht en hadden geen eten of drinken. De reisagent wilde ons straffen omdat wij de boot hadden gescheurd. Hij gaf ons een kleinere boot, maar dat bleek onmogelijk. Toen besloot hij de eerste boot te repareren. Met die boot zijn we toen voor de tweede keer de zee opgegaan. Na ongeveer een half uur hield de motor ermee op. We waren midden op zee. Na meerdere pogingen lukte het om de motor aan de praat te krijgen. Dit gebeurde daarna nog een paar keer. Uiteindelijk kwamen we op Lesbos aan. De haven van Mytilini was veertig kilometer verderop. Voor de vrouwen en kinderen waren bussen geregeld. De mannen moesten lopen. Ik heb een taxi genomen. Na zes dagen in de haven van Mytilini zijn we naar Athene gebracht.’

De derde etappe: gevangen in Hongarije

‘Van hier ging de reis een stuk gemakkelijker. Van Athene via Thessaloniki naar Macedonië en vervolgens door naar Servië. Het werd moeilijk toen ik bij de Hongaarse grens aankwam. Het Rode Kruis wachtte ons op samen met meerdere televisieploegen. Zij vertelden ons dat de Hongaarse regering ons met de bus naar Boedapest zouden brengen zodat we vandaar verder konden reizen. Ze brachten ons echter naar een dichtbij gelegen gevangenis voor een eerste nacht. We werden als dieren in kooien opgesloten. Een van ons weigerde varkensvlees te eten. Daarop werd hem water en eten ontzegd. Vervolgens werden we naar een grote gevangenis gebracht.

We zaten in een kamer zonder dekens en kussens. Ze behandelden ons als zieke dieren, met hun handschoenen en mondkapjes. De enige wc die het deed was in onze ‘kamer’, dus iedereen gebruikte die. We hebben daar vier dagen gezeten. Het was verschrikkelijk. Ze fouilleerden ons tot in ons ondergoed. Uiteindelijk dwongen ze ons onze vingerafdrukken af te geven. Ze dreigden met drie jaar gevangenisstraf als we dat niet deden. Uiteindelijk heb ik mijn vingerafdrukken gegeven. Toen lieten ze ons gaan en brachten ze ons met de bus naar een treinstation. De bus was overvol. Een man was astmapatiënt. Hij stikte bijna maar kreeg geen enkele hulp.

Op het station stond een groep jonge mensen klaar met artsen, medicijnen en eten. Zij hielpen ons met het kopen van een treinkaartje naar Boedapest. Vandaar zijn we doorgegaan naar de Oostenrijkse grens. Met een groepje hebben we een taxi genomen naar Wenen. Daar was ook weer een groep mensen op het station die vluchtelingen hielp. Het was zo druk dat we niet meer mee konden met de trein naar München. Er was een hele aardige vrouw die ons mee naar huis nam. De volgende zijn dag we naar Duitsland gegaan per trein. Daar heb ik nog twee dagen bij familie gelogeerd voor ik naar Nederland door ben gereisd.’

De laatste etappe: Nederland

‘Op 13 september kwam ik in Nederland aan. In Ede woont een familielid waar ik twee dagen ben gebleven voor ik me in Ter Apel meldde. Op 15 september heb ik asiel aangevraagd. Omdat ik vingerafdrukken in Hongarije heb afgegeven, duurde het lang voordat ik hoorde of ik definitief hier mocht blijven. Ik was heel lang bang dat ik terug zou moeten naar Hongarije vanwege de Dublin-regel. Op 4 juli 2016 diende mijn zaak voor de rechter en op 9 juli hoorde ik dat ik in Nederland mocht blijven. Ik heb alle data bijgehouden. Op 22 juli kreeg ik mijn verblijfsvergunning en op 20 september ben ik in een gedeeld huis gaan wonen, voor het eerst buiten een AZC. 2 november 2016 hoorde ik dat mijn vrouw en kinderen eind januari naar Nederland mogen komen.

Sinds begin november volg ik Nederlandse les, drie dagen in de week. Het eerste deel van mijn inburgering heb ik afgesloten toen ik de participatieverklaring tekende. Het is heel moeilijk om te zien wat er gebeurt in Syrië en vooral in Aleppo. Ik kan er niet van slapen. Ik ben pas gerust als mijn vrouw en kinderen hier zijn.’

Interview gehouden op 14 december 2017 door Annelies Pilon. Het interview is opgenomen in het boek 'Over de grens'.
Foto: Werry Crone