print
interview

De eerste keer dat we Hendrik de Kok ontmoeten, leidt hij ons rond in Idomeni. We spreken hem twee maanden later uitgebreid in zijn thuisstad Tilburg.

Hendrik de Kok
Sinds oktober 2015 is Hendrik actief als vrijwilliger op Lesbos, in Duinkerken en Idomeni.
23 juni 2016

Lesbos

‘Ik las zoveel over Lesbos. Alle kranten stonden er vol van. Dat er heel veel boten aankwamen. Dat er mensen waren aangespoeld. Dat er weer een ramp was gebeurd. En er stond bij: er zijn te weinig vrijwilligers. Ik heb me toen aangemeld bij de organisatie Live for Lives. Ook zamelde ik geld in en vervolgens ben ik gewoon gegaan.

De eerste twee dagen zijn we in kamp Moria geweest, toen het eigenlijk nog helemaal niets was. Geen tenten, geen wc’s, geen eten. Echt helemaal niets. Alle poep lag op de grond. Iedereen sliep op de grond. Ik dacht: “Wow, leven hier mensen?” Elke dag kwamen er ook nog heel veel mensen bij.

We zijn eten gaan uitdelen. Er stonden twee lange rijen, één met mannen en één met vrouwen. Wel 300 meter lang. Binnen een halfuur was het eten op. En dan stond er nog een rij. Niemand had ervaring. Niemand had dit ooit van tevoren gedaan.

Na die twee dagen werden we opgebeld dat er een hele grote ramp gebeurd was op het strand. We zijn er direct heen gegaan om te kijken en te helpen. Het bovenste dek van een heel grote boot was ingestort, omdat het te zwaar was. De boot klapte daardoor om. Enorm veel mensen waren aangespoeld. Mensen die hulp nodig hadden.’

Boten

‘Na twee of drie uur slaap zei ik de volgende ochtend: “We moeten ook op het strand aanwezig zijn. We gaan in twee groepen, één naar het strand en één naar Moria.” Toen ben ik vier dagen naar het strand gegaan. Boten binnenhalen. Misschien wel 100 per dag. Je kon niet rusten. Je at slecht, want je hebt geen tijd om te eten.

Het waren allemaal rubberbootjes, waar 60-70 mensen opzaten. Als je de kustwacht belde, duurde het twee uur voordat ze er waren. We hebben ook een boot zien komen, die uit elkaar viel. We konden niets doen, want het was te ver weg. Dan sta je machteloos.

De boot moet recht op het strand komen, kwamen we achter. Als ie scheef gaat, kan de boot omklappen en kunnen er mensen onder komen met hun benen. Daarna moet de motor eruit. De kinderen vanaf de zijkanten eruit halen. En dan iedereen aan de voorkant eruit.

Het was toen heel koud. We gaven ze droge kleren en warmtedekens. Vervolgens moesten ze naar een kamp lopen.

Ik ben een week geweest, daar heb ik zo’n spijt van. Ik had echt moeten blijven. Na drie weken ben ik alweer teruggegaan. Het was helemaal veranderd. Er waren reddingsboten, jetski’s. Als er boten kwamen, stonden er 20-30 vrijwilligers. Dat was te veel. Soms duwden mensen elkaar opzij: “Ik wil deze boot, ik wil het kindje vasthouden.”’

Chaos

‘Op een gegeven moment begonnen Griekse en Turkse kustwachtschepen voor de kust te varen. De vluchtelingen zochten een andere route, naar de andere kant van het eiland. Dat stuk is twee keer zo lang. Het duurde best wel lang voordat de hulporganisaties daar achter waren. Daar kon ik niet tegen.

Toen heb ik alleen een hotel geboekt en ben ik daar in mijn eentje boten gaan ontvangen. Ik snap niet waarom daar niet sneller op werd gereageerd. Ik snap dat het voor een grote organisatie moeilijk is om helemaal naar de andere kant van het eiland te gaan. Maar dat moet wel.

Uiteindelijk waren er te veel vrijwilligers, dat was echt chaos. Er werd niet duidelijk gezegd wat de regels waren. Zo moet je niet met kinderen in het water lopen bijvoorbeeld. Er zijn rotsen, dus als je over een rots struikelt met een kind, val je bovenop het kind. Er waren organisaties die zonder ervaring even een week kwamen helpen. Die sprongen daar gewoon in, zonder enige informatie. Dat was moeilijk om te reguleren.

Er waren wel vergaderingen tussen de organisaties, maar daar werden niet echt knopen doorgehakt. De gemoederen liepen wel heel hoog op. De organisaties die er het langst waren, vonden dat ze het meeste verstand hadden. Maar dat is niet altijd. Kleine organisaties willen hun onafhankelijkheid houden. Een beetje samenwerken, maar niet te veel. Ze raakten een beetje kwijt dat het om de vluchtelingen gaat en niet om hen. Dat was zo op Lesbos, maar dat heb ik in Idomeni ook gezien.’

Duinkerken

‘Begin 2016 ben ik vier keer naar Duinkerken gegaan. Via Facebook hadden andere vrijwilligers me een berichtje gestuurd: “Wij zijn bij Duinkerken bezig, wil je morgen mee?” De volgende dag kwamen ze me ophalen. In Duinkerken ben ik eerst gaan kijken wat er nodig was, wat ik nog kon doen?

Van de Franse politie mochten er geen tenten en pallets gebracht worden. Toen ben ik dekens en kleding gaan verzamelen. Veerle Slegers, voormalig gemeenteraads- en Statenlid kreeg er een hoop media-aandacht bij, waardoor we nog veel meer spullen konden inzamelen. We zijn er vier keer naartoe gereden om spullen af te geven.

Op een gegeven moment waren ook daar weer zoveel vrijwilligers, dat we elkaar in de weg liepen. Er was niets meer te doen voor mij. Ik kreeg vrij snel een berichtje van een vrijwilliger die ik op Lesbos had ontmoet of ik kon komen helpen in Idomeni, omdat het daar uit de hand liep. Ik heb er even over nagedacht en de volgende dag meteen geboekt. Drie dagen erna was ik er.’

Idomeni

‘Ik had foto’s gezien en verhalen gehoord. Als je er echt tussenstaat, is het toch heel anders. Het was zo groot en immens. Toen waren er ook nog geen vrijwilligers. Helemaal niets. Wat kon ik hier nou het beste gaan doen? Toen ben ik met Team Bananas begonnen.

Als je in Lesbos op het strand ging helpen, deed je altijd bananen, koekjes en water in je achterklep. Dat deed ik toen ook weer. Toen ik naar het kamp reed, zag ik onderweg heel veel mensen lopen. Ik stopte, gaf ze een banaan en een koekje. Dan reed ik weer een stukje verder, en stopte ik weer een paar keer. Ik was al leeg voordat ik in het kamp was.

In het kamp kwam ik erachter dat er helemaal geen eten uitgedeeld werd. De kinderen hadden allemaal enorme honger. Toen ben ik bananen uit gaan delen. Ik zette een berichtje op Facebook: “Wie komt mij helpen, met spoed vrijwilligers gezocht.” Een paar dagen later stond er al een team vrijwilligers van zo’n zeven man. Toen kon ik het bananenproject goed gaan doen.

In Idomeni duurde het heel lang voordat er vrijwilligers kwamen. De UNHCR overlegt veel, maar doet uiteindelijk niet zoveel. Dat kun je echt niet begrijpen. Een grote organisatie kan dat zo regelen. Je koopt gewoon tien van die grote tenten, eten en dan is het eigenlijk al gewoon geregeld.’

Sluiting

‘De eerste keer ben ik drie weken geweest. Toen ben ik twee weken thuis geweest en weer twee weken naar Idomeni gegaan. Na die twee weken vond ik het ook wel weer goed. Er waren weer veel vrijwilligers. Het bananenproject ging goed. Ik moet er in het begin zijn, dat vind ik het meest uitdagende en het leukste.

Het was goed dat Idomeni gesloten werd. In Idomeni was er niets, zo uitzichtloos. In de kampen waar de vluchtelingen heen moesten, werden ze tenminste geregistreerd. Dan kun je naar een toekomst toeleven. Ik heb een familie ontmoet in Idomeni waar ik nog steeds regelmatig contact mee heb. Tegen hen heb ik ook gezegd: “Ga hier weg.” Nu hebben ze 2 juli een afspraak bij de Griekse regering voor hervestiging.’

EU-Turkijedeal

‘Ik heb niet zo’n goed gevoel over de EU-Turkijedeal. Mensen die aankwamen met de boot waren soms beschoten door de Turkse politie of het leger. Anderen waren hard geslagen op hun rug of bovenbenen. Amnesty International bracht naar buiten dat er veel kinderen in fabrieken werken in Turkije. Een land dat zo omgaat met vluchtelingen…

Europa moet dit zo niet aanpakken. Nu gaan mensen naar Italië toe. Het probleem verlegt zich. Er blijven altijd bootvluchtelingen bestaan. Ik zou de vluchtelingen wel in Turkije opvangen, maar zorgen dat ze allemaal naar Europa komen. Dat ze in ieder geval die oversteek niet meer hoeven te maken. Dat er niet meer zoveel mensen doodgaan.

Dan zou ik ze hier in Nederland opvangen. Ik weet ook niet precies hoe, maar ik zou het in heel veel kleine groepjes doen. De buurt erbij betrekken. Veel mensen zijn onwetend en daardoor bang. Als je die mensen met vluchtelingen laat praten, hun verhaal laat doen, dan zul je zien dat mensen begrip krijgen en zeggen: “Kom jij maar wat bij mij eten.”’

Fondsen werven

‘Toen ik de eerste keer naar Lesbos ging, zei mijn nicht: “Maak een filmpje van jezelf waarin je vertelt wie je bent, wat je gaat doen, wat je hebt meegemaakt en zet dat op Facebook. Maak een site aan waar mensen geld op kunnen doneren en ook kunnen zien hoeveel er is gedoneerd en door wie.” Dat heb ik gedaan.

Dat filmpje is 22.000 keer bekeken, enorm vaak gedeeld en geliked. Ik haalde bijna 5.000 euro op. Zo ben ik begonnen. De tweede keer naar Lesbos heb ik er ook weer een filmpje opgezet. Media-aandacht van kranten en EenVandaag leverde ook veel geld op.

Eerst had ik een crowdfundingssite, maar daar moest je 10% afdragen als je klaar was. Dat was wel zuur. Nu heb ik mijn rekeningnummer op Facebook gezet. Mensen maken gewoon geld over. Dat is echt uit goed vertrouwen. Als ik een echt grote donatie heb gehad, probeer ik mensen persoonlijk te bedanken. Ik kan niet iedereen bedanken helaas, dan ben ik de hele dag bezig.’

Toekomst

‘Maandag ga ik met mijn zusje naar Ghana toe. Ik heb een donateur die daar een eigen foundation heeft. Ik stuurde hem een mailtje: “Kunnen wij als tegenprestatie samen langskomen?” Wij gaan dan naar een project van een weeshuis met 160 kinderen. Daar gaan we helpen.

Ondertussen zijn we ook bezig met het opzetten van een team met reddingswerkers, verpleegkundigen en tolken voor als het misgaat in Italië. We zijn ook bezig met een reddingsboot. Ik weet niet nog helemaal of het doorgaat, maar we willen echt aan de kust aanwezig zijn. Ik weet nog niet helemaal hoe dat gaat lopen.

In september ga ik Verpleegkunde sturen. Aan de ene kant baal ik er heel hard van dat ik dat ga doen, want dan kan ik niet meer weg. Maar om verder te komen met dit werk, moet ik dit echt doen. Anders houdt het op.’

Gesprek gevoerd op 23 juni 2016 door Mariska Pijpers en Annelies Pilon.
Foto: Werry Crone